Bij ‘titeren’ wordt er een kleine hoeveelheid bloed afgenomen om een titerbepaling uit te voeren.
Tijdens zo’n titerbepaling wordt er aangetoond of er voldoende antilichamen zijn gevormd in het bloed.
Deze antilichamen krijgt het dier mee van de moeder of worden gevormd na vaccinatie tegen ziektes.
We zouden deze pups en kittens kunnen titeren maar moet dan iedere 2-3 weken herhaald worden. Deze regelmatige bloedafname bij pups/kittens is lastig en veroorzaakt veel stress bij het dier.
Dat zorgt ook voor een slechte ervaring en heeft daarom niet de voorkeur.
*Antilichamen zijn stoffen die het lichaam aanmaakt als reactie op ziekte of vaccinatie om ziekteverwekkers te bestrijden.
Voor konijnen, fretten en andere diersoorten bestaat op dit moment nog geen titertest.
Titeren heeft 2 functies:
- Er kan gezien worden of het dier een extra vaccinatie nodig heeft.
- De vaccinatie kan uitgesteld worden.
De concentratie antilichamen verschilt per individu, het ene dier heeft meer of behoudt langer antilichamen dan het andere dier.
Antilichamen verdwijnen langzaam uit het bloed en zo wordt het dier vatbaar voor ziektes.
Er zijn ook dieren die volgens een ‘goed schema’ gevaccineerd worden maar toch onvoldoende beschermende antilichamen hebben aangemaakt. Hier kan titeren goed inzicht in geven.
Het standaard vaccinatieschema is opgesteld zodat voor de meeste dieren de concentratie antilichamen hoog genoeg blijft om beschermd te zijn.
Daarbij is het belangrijk jaarlijks met een dierenarts te overleggen wat het beste is voor het dier.
Als het dier naar het buitenland of naar een pension gaat of er een hoog risico wordt verwacht moet er een passend vaccinatie en/of titerschema voor het betreffende dier worden gemaakt.
Rabiës vaccinatie is verplicht voor reizen naar het buitenland. Soms is er ook een Rabiës titerbepaling nodig om met het dier legaal de grens over te gaan (vaak buiten de EU).
Dit moet uitgevoerd worden door een wettelijk aangewezen laboratorium.
Ziekten die getest kunnen worden bij een titerbepaling (in huis).
- Hond:
- Parvo
- Hondenziekte
- Besmettelijke leverziekte
Kennelhoest en ziekte van Weil (Leptospirose) kunnen niet getest worden en moeten jaarlijks gevaccineerd worden.
- Katten:
- Kattenziekte
Niesziekte kan niet getest worden en moet jaarlijks gevaccineerd worden.
Ideaal gezien krijgt het dier de eerste puppy – of kittenvaccinaties in de eerste 12 levensweken.
Het vormen van antilichamen als respons op de vaccinatie duurt gemiddeld 3-4 weken.
Vanaf een leeftijd van 16 weken kan er een titertest uitgevoerd worden om te bepalen of het dier een extra vaccinatie nodig heeft.
Vanaf 6 maanden leeftijd komt het dier in een regulier vaccinatieschema.
Ieder jaar de Ziekte van Weil vaccinatie bij de hond en ieder jaar de Niesziekte vaccinatie bij de kat.
Iedere 3 jaar krijgt het dier ook de grote vaccinatie (of titerbepaling of dierenarts adviseert anders).
Rabiës en/of Kennelhoest zijn optioneel om te vaccineren.
Bij de vaccinatie zijn er 2 keuzes:
- Vaccineren via het reguliere schema en na 3-4 weken titeren om te weten of het dier een extra vaccinatie nodig heeft.
Of
- Vaccineren van de jaarlijkse, niet titer-bare, ziekten en titerbepaling laten uitvoeren op de wel titer-bare ziekten (hond: Parvo, Hondenziekte en besmettelijke Leverziekte) (kat: Kattenziekte).
Is het dier op positief getest (dus heeft wél voldoende antilichamen)?
Het dier hoeft dan niet gevaccineerd te worden tegen deze ziekten.
NB. Parvo, Hondenziekte en besmettelijke leverziekten zijn niet ‘los’ vaccineer baar.
Dus als het dier op één van de ziekten niet voldoende antilichamen heeft moet de ‘grote’ cocktail toch gegeven worden.
Het advies is om jaarlijks een titerbepaling uit te voeren als het dier positief is getest.